Synopsis / samenvatting Mijn NSB-opa

Synopsis / samenvatting Mijn NSB-opa

Mijn NSB-opa   |  synopsis   |   100% non-fictie    |    Paul Strack van Schijndel  |   2018

 Mijn NSB-opa vertelt het verhaal van de marineofficier Carolus Strack van Schijndel. De man kiest in de Tweede Wereldoorlog voor de Duitsers en wordt lid van de NSB. Ook laat hij zijn oudste zoon in SS-uniform ten strijde trekken tegen het Rode gevaar. De jongen sneuvelt. Zelf lijmt hij linoleum­vloeren in Duitse U-boten. Na de oorlog wordt hij opgepakt en wegens collaboratie veroordeeld.                              

(uitsnede achterflap Mijn NSB-opa)

Mijn NSB-opa is een zoektocht. De lezer maakt kennis met een vluchtend meisje tijdens het bombarde­ment van Rotterdam. Het blijkt de moeder van de auteur. Daarna volgt een huwelijksfeest waar een loslippige oma het beeld schetst van een akelige oorlogstijd zonder helden en zonder God.

Een Sinterklaasviering aan het einde van de vorige eeuw brengt het verhaal op gang. De auteur ontdekt bij toeval dat zijn doodgezwegen oom tijdens de oorlog aan Duitse zijde vocht en als SS-soldaat sneuvelde in Rusland. Het is dit onbekende stukje familiegeschiedenis dat het uiteindelijke verhaal aan­zwengelt. De auteur gaat graven in het leven van die onbekende oom; van dat zwarte schaap. Tot zijn verrassing sluit zijn inmiddels zeer bejaarde vader, Victor, zich bij hem aan. Samen vervolgen ze de speurtocht. Terwijl ze in archieven geen steek verder komen, laat de 85-jarige Victor zich tijdens een autorit ontvallen dat de familie niet alleen een SS-oom herbergt maar dat zijn eigen vader lid was van de NSB. De oude Victor lijkt vastbesloten om, na een leven van zwijgen, uiteindelijk het verleden toe te laten.

In Mijn NSB-opa lopen verschillende verhaallijnen door elkaar. Aan de hand van de originele correspondentie maakt de lezer kennis met de SS-soldaat Leo en krijgen we antwoord op de vraag in hoeverre deze Leo door zijn vader, Carolus, de oorlog werd ingestuurd. Vervolgens maken we beter kennis met deze titelpersoon. Langzaam openen de archieven zich. Dankzij de dubbele achternaam belanden uiteindelijk stapels belastend materiaal over opa Carolus en andere familieleden op tafel. Bijvoorbeeld deze getuigenverklaring van aannemer Cornelis Bijlsma:

“Eind september 1943 vernam ik dat de bewoners van Lindelaan 7 uit hun woning zouden worden gezet. Met de nieuwe bewoner uit Rotterdam zou ik nog heel wat beleven! Nadat deze Strack van Schijndel met behulp van de moffen en de NSB’ers op onrechtmatige wijze een huis had verkregen, eiste hij als grand-seigneur op commandotoon diverse veranderingen, natuurlijk op kosten van de eigenaar.”
Archieven zijn genadeloos. De auteur hoeft niets te verzinnen. Dit is wat je noemt geen aantekening voor op je cv. Het beeld van Mijn NSB-opa als blaaskaak, commandant en letterlijk ‘grand-seigneur’.

Na de ontdekking dat er in de familie meer speelde, vraagt de auteur zich af wat dit betekent voor hemzelf en voor de relatie met zijn directe omgeving. Plotseling ziet hij zichzelf in de spiegel als kleinzoon van een NSB-er. Ook groeit zijn zorg en verantwoordelijkheid voor zijn vader, de oude Victor, die zichzelf in het Nationaal Archief terugvindt als ‘getuige nummer negen’; in een getuigenis tegen zijn eigen vader, opgetekend in 1946. De onthullingen stapelen zich op en bereiken een hoogtepunt wanneer Victor, staande in Kamp Amersfoort, vertelt dat hij daar zelf in 1945 als gevangene oog in oog stond met kampbeul Kotälla, een van de “drie van Breda”:

“Kotälla was Unterschutzhaftlagerführer, zeg maar de tweede man van het kamp.”
Zoals die term uit pa’s mond rolt. Vast. Precies. Ik haal onhoorbaar adem. Bang dat ik hem afleid.
“Dat was een gemene kerel die graag appel afnam en ons commando’s toeblafte. Dat ging net zo lang door, totdat hij een van de mannen eruit pikte. Die schopte hij voor onze ogen het ziekenhuis in. Die Kotälla had er gewoon lol in, om met de punt van zijn schoen, of met een knuppel, iemand aan flarden te schoppen of te slaan.”
Pa lacht een beetje. Moeizaam. Ik knik terug en wacht.
“Wat een herinneringen komen naar boven zeg. Ik weet eigenlijk niet wat ik hier mee moet. Ik word er gewoon een beetje verdrietig van…”

Een van de reizen voert het ‘onderzoeksteam’ naar het Vlaamse Tielt; de geboorteplaats van de Vlaamse dokter Constant Strack die in 1815 aan de basis stond van het geslacht Strack van Schijndel. Deze verhaallijn maakt duidelijk hoe jong de familieboom is en dat alle mensen met deze achternaam in oorlogstijd zeer directe verwanten waren. Een constatering die een serieuze zoektocht naar directe foute familie in oorlogstijd mogelijk maakt.

De zoektocht brengt vader en zoon dichter bij elkaar; de rust en de aandacht geven de oude, half dove Victor alle ruimte voor reflectie. Meer en meer komt zijn mening over zijn eigen NSB-opa aan het oppervlak. Zo wordt steeds meer duidelijk over de familieverhoudingen en de rol van, vooral, NSB-opa Carolus. Pijnlijk duidelijk wordt dat Victor zijn leven voor een groot deel heeft laten bepalen door zijn dictatoriale vader.
Geboren in 1926 rommelde Victor zich door een ‘jeugd zonder mogelijkheden’. In 1942 mocht hij enkele weken ‘op vakantie’ naar een jongerenkamp in Duitsland. De laatste oorlogsmaanden zat hij zelf enige tijd gevangen in Kamp Amersfoort en na de oorlog lag hij als dienstplichtig soldaat drie jaar in Indië gelegerd. Bij thuiskomst gaat hij werken bij het familiebedrijf; een vloerenbedrijf dat in handen is van zijn oudere broer (ook ex-NSB’er). Victor blijkt uiteindelijk toch letterlijk een overwinnaar.
Halverwege de roman koerst het verhaal naar de volgende conclusie: opa was fout en een van zijn zonen sneuvelde als SS-er. Natuurlijk niet fraai maar met 100.000 NSB’ers ook niet bijzonder. Net op het moment dat de auteur de pen wil neerleggen, stuit hij op “Recht en beschaving in Nederland”. Het blijkt een zwartboek uit 1959 van de hand van nota bene: Mijn NSB-opa! De brochure is een aanklacht tegen het naoorlogse justitiële optreden van de Nederlandse overheid. Carolus legt zich niet neer bij zijn veroordeling. Hij is van mening dat het schort aan bewijslast en neemt een advocaat in de arm op zoek naar gerechtigheid. Hiermee neemt de roman een interessante wending. In het zwartboek ontvouwt zich een steekspel tussen waar en niet waar, tussen recht en onrecht maar dan beschreven vanuit het perspectief van een NSB’er. De auteur en zijn vader leggen de teksten en anekdotes uit het zwartboek naast de dossiers uit de CABR-archieven. Hoor- en wederhoor. Meer en meer krijgt de lezer het beeld van een onzorgvuldige overheid en van een volhardend individu dat een ongelijke strijd voert. De oud-marineman strijdt tot aan de Tweede Kamer. Uiteindelijk treft hij in 1963, vijftien jaar na zijn eerste protest, een schikking en ontvangt 480 gulden.

Toch krijg je als lezer weinig sympathie voor deze vasthoudendheid van de hoofdpersoon. Zijn interessante juridische gelijk verdwijnt naar de achtergrond omdat uit dezelfde verhoren en getuigenverslagen naar voren komt dat de persoon niet deugt.    

Mijn NSB-opa wijkt op verschillende momenten af van de hoofdlijn. De gesprekken tussen de zoekende vader en zoon leveren extra informatie over nagenoeg vergeten thema’s zoals Engelse concentratie­kampen tijdens de Boerenoorlog, over de collaboratie van de Nederlandse scheeps­werven en over de zeer lage straffen van vele directeuren na de oorlog. Ook de ontdekking dat Anton Strack van Schijndel, een neef van Victor, op het hoofdkwartier van de NSB te Utrecht werkte als adjudant van de secretaris-generaal Huygen is zo’n interessant zijspoor.
De roman eindigt in juni 2017 aan de vloedlijn, op de plaats waar de as van Victor door het wassende water van de Noordzee wordt meegevoerd. Zand erover.

Voor meer informatie en/of het aanvragen van een interview of een recensie-exemplaar:

Paul Strack van Schijndel
Mobiel +31(0)619271753
paulstrackvanschijndel (at) gmail.com
www.paulstrackvanschijndel.nl